Archief

FEESTREDE: 25 JAAR DERDE WERELDGROEP SOEST

dwg_soest_25_jaar_logo.jpgVan mijn kant ook mijn hartelijke felicitaties aan de Derde Wereldgroep Soest. Ook wil ik al die mensen in de derde wereld feliciteren die in de loop van de jaren hebben geprofiteerd van jullie werk. Zelf maakte ik afgelopen jaar weer van dichtbij mee hoeveel dit werk kan betekenen toen ik bemiddelde voor een oude vriend in Mali die een technische school bouwt. Met € 2500 euro van de Derde Wereldgroep Soest, die werd verdubbeld door Impulsis, werd een goede basis gelegd voor de in totaal € 36.000 die inmiddels is opgehaald.

 


dsc00202_kees_waagmeester_voor_site.jpgDoor Kees Waagmeester
Ik hou mijn feestrede aan de hand van mijn persoonlijke betrokkenheid bij ontwikkelingssamenwerking en hoop dat u daarin iets zal herkennen van tijdgeest en thematiek. Het begon op 24 mei 1983 met een initiatief om te inventariseren wat er in Soest gebeurde op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Weet u nog waar u toen was? Leidje Tomassen, Joke Koot en Nelleke Streefkerk waren er bij, lees ik. Op dat moment woonden mijn gezin en ik in Boven Volta, nu Burkina Faso, land van de rechtvaardigen.

Oprichting

Op 28 september 1983 wordt de oprichtingsvergadering gehouden van de Derde Wereldgroep Soest gehouden. In de tussentijd, tussen mei en september, was ik hoofdredacteur geworden van het opiniemaandblad onzeWereld, wat ik tot 1993 zou blijven. Ter gelegenheid van mijn afscheid maakten we een special met als titel ‘Africa revisited’. Daarvoor bezocht ik het project in Burkina Faso waarin ik van 1981 tot 1983 had gewerkt als adviseur van bestuur en directie van een streekontwikkelingsproject in Toma, een project dat in de jaren zeventig werd gesteund door een van de eerste lokale derdewereldgroepen in Nederland, misschien wel de eerste, die van Waddinxveen, een echte voorloper omdat deze groep de weg naar gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking heeft helpen effenen. Soest en veel andere gemeenten hebben daarvan kunnen profiteren en hebben zich daar ook in de jaren tachtig nog voor ingezet; ik herinner met de landelijke activiteiten van burgemeester Scholten. 

Dus bezocht ik vijftien jaar geleden na tien jaar het project in Toma. Ik citeer uit die reportage:

 'De sfeer in de dolo-cabaretten, de plaatsen waar bier wordt geschonken, gemaakt van lokaal verbouwde gierst, is van dezelfde vrolijkheid als eertijds. Alleen ziet het nu voor het cabaret blauw van de fietsen. En de houtovens waarop de bierpotten drie dagen staan te koken, hebben een gesloten vorm. De vrouwen hebben de helft minder hout nodig. Tien jaar geleden werd er op gestudeerd hoe dat moest. Er verschenen rapporten en er werd over vergaderd. Als ik blij verrast de houtovens bekijk, reageren de omstanders nauwelijks. Natuurlijk, er worden cursussen gegeven waar je de ovens kunt leren bouwen. Uiteraard.Goed nieuws is geen nieuws. Wat lukt is vanzelfsprekend.’ 

Ivoorkust

In de reportage beschrijf ik ook mijn eerste schreden op het pad van de ontwikkelingssamenwerking: 

 

‘Toen ik nog maar net 21 was, januari 1969, had ik er drie maanden opleiding opzitten aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam: ik ging met SNV, een nog jonge uitzendorganisatie, als Nederlands vrijwilliger naar Ivoorkust, West-Afrika. Voor mij begon het leven. Weg van huis, allemaal nieuwe ervaringen in een vreemd land, en nog buitengewoon nuttig en nobel werk ook. Project: volkswoningbouw, gefinancierd door onder andere de Wereldbank. Ik ging naar afgelegen dorpen toe en vroeg of men er een groep wilde vormen om geld te lenen voor woningbouw. Hier en daar had ik succes, het meest in het dorp Piandrou, waar de foto werd gemaakt die later op het informatieboekje voor lagere-schooljeugd zou prijken: ‘Jongeren helpen arme landen’. Toen ik er twee jaar had opzitten, waren de huizen in Piandrou half afgebouwd. Twaalf jaar later ben ik teruggegaan. Er was geen steen meer toegevoegd aan de kale opstaande muren. De eigen bijdrage van de bewoners voor de leningen was door een jonge Ivoriaan op rekening van een politieschool in België gestort. Deze ambtenaar van volkshuisvesting wilde bij nader inzien toch liever de voetsporen van James Bond drukken. Dat de eigen bijdragen in Piandrou zo makkelijk waren ingezameld, was mede een gevolg van mijn blanke huid. Het huizenbouwproject in Ivoorkust is begin jaren zeventig afgeblazen. Wat je noemt een Witte Olifant-project. Gemetselde stenen huizen met aluminiumdaken behoren niet tot de eerste levensbehoeften van de plattelandsbevolking. Onderwijs, gezondheidszorg, landbouw; dat waren de echte prioriteiten. Hoe lang hebben de koffieboeren van Piandrou en het overheidsbudget nog leningen afbetaald die niet rendabel waren?’  

Ik vervolgde de reportage: 

 

‘Wat de Ivorianen ook aan mij hebben gehad; ik werd er twee jaar ouder en iets wijzer. En met mij de Nederlandse publieke opinie. olgens de brochure ‘Jongeren helpen arme landen’ van begin jaren zeventig telde de wereld drie miljard inwoners en 27 rijke landen. ‘De rijke landen moeten de arme landen leren hun eigen samenleving tot ontwikkeling te brengen. De hulp van de rijke aan de arme landen die erop gericht is dit doel te bereiken, heet ontwikkelingshulp.’ Al heel verantwoord en subtiel geformuleerd. Maar dat de rijken de armen iets leren, was kennelijk onomstreden.’  

Het eind van de reportage, nog steeds vijftien jaar geleden, probeer ik de balans op te maken:

 

‘Het laatste stukje van de terugreis gaat per trein vanuit Brussel. Als het langzaam licht wordt, verandert België in Nederland, aangeharkt en wel. Je ziet haast geen mens; Nederland is per auto onderweg. Overal ligt bouwwerken, bruggen, boten, wegen. De ene bouwstijl naast de andere. Ondanks het jaargetijde toch overal kleur, zowel in het landschap als in de dorpen en steden.In het roodbruime Toma, waar de velden, wegen en huizen dezelfde tint hebben, het hele dorp schijnbaar door één architect is ontworpen, vullen de straten zich nu met wandelaars en fietsers.Begin jaren zeventig stelden wij als teruggekeerde vrijwilligers plechtig vast dat het belangrijkste ontwikkelingswerk in Nederland moest plaatsvinden: bewustwording over knellende politieke- en handelsstructuren. De veranderingen moesten niet alleen in het Zuiden plaatsvinden, maar ook in het Noorden. Wat toen revolutionair leek, is nu bijna gemeengoed.De verschillen tussen Nederland en Toma lijken groot. Maar de overeenkomsten zijn nog groter. Niet alleen is men op beide plaatsen onderhevig aan teveel aan C02 en te weinig aan ozon, niet alleen is op beide plaatsen de vraag cruciaal of men nog op tijd tot duurzame landbouw komt.Nee, er is op beide plaatsen een breuk met het verleden gaande. Economische markten en vertrouwde maatschappelijke oplossingen werken niet meer. Er is te weinig betaald werk in beide samenlevingen, de makkelijke en goedkope afwenteling op natuur en mens wekt tegenreacties op. Het wordt een kwestie van zich opnieuw organiseren met overleven als laatste norm.’ 

En helemaal aan het slot van de reportage schreef ik:

'Vijfentwintig jaar geleden ging ik de problemen in Afrika helpen oplossen. Nu begin ik aan een nieuwe baan als directeur van het Platform voor Duurzame Ontwikkeling. "Je blijft dus met Afrika bezig", zeggen veel mensen bij het horen van het woordje ontwikkeling. Maar dit Platform gaat vooral over de eigen Nederlandse samenleving, over de welvarende landen die een onevenredig deel van de milieuruimte in de wereld gebruiken. Verdelen wat we hebben, nu en in de toekomst. En dat ontwikkelingswerk moet thuis gedaan worden.’

Duurzaam

Een tussenbalans, want we zijn nu vijftien jaar verder. Wat is er intussen gebeurd? Het idee van duurzame ontwikkeling dat ik in 1993 ging promoten in Nederland is meer dan ingeburgerd. Grote ondernemingen adverteren ermee. Het duurzaamheididee zit nu wel tussen de oren van iedereen; maar hoe maak je het waar in de structuren van de maatschappij? In die zin zijn wij ook een ontwikkelingsland. Zijn wij in staat onze scheef gegroeide consumptiesamenleving rechtvaardig en toekomstbestendig te maken? Wij ervaren dat er geen makkelijk antwoorden zijn. De bewustwording is geslaagd, maar nu de praktijk nog.  

Daarmee zijn we duidelijk op gelijk niveau aangekomen met die arme landen en die arme mensen die we al decennia willen helpen. Gelijkwaardigheid in de ontwikkelingssamenwerking is essentieel. En wederkerigheid. Ontwikkelingssamenwerking betekent dat beide partijen in de relatie zich inspannen om hun zaakjes op orde te krijgen. Maar vanzelfsprekend is dat niet.

 

Ter illustratie: Het Platform van Duurzame Ontwikkeling fuseerde in 1996 met de NCO tot NCDO, Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling. In 1999 werd duidelijk dat het deel van de NCDO dat zich met duurzame ontwikkeling in Nederland bezighield en waar ik de leiding had, door de belangrijkste subsidiegever van de NCDO, de minister van Ontwikkelings-samenwerking, te Nederlands werd gevonden, te weinig ontwikkelingssamenwerking. Het moest verdwijnen, al bleef duurzaamheid in de naam staan. Het was teleurstellend dat dit gebeurde tijdens het ministerschap van een partijgenoot van mij, mevrouw Herfkens.  Voor mij was het idee van duurzame ontwikkeling juist de brug naar de eigen samenleving. Weg van de eenzijdigheid in de ontwikkelingsrelatie waarin er mensen zijn die helpen en mensen zijn die problemen hebben. Waarin rijkdom wordt gezien als een vrucht van ‘ontwikkeld zijn’ en armoede als en bewijs van onderontwikkeling.

Ik zal nooit zeggen niet dat wij rijken de schuld dragen van armoede en onderontwikkeling. Zo eenvoudig is het niet. Wel moeten we onze verantwoordelijkheid in dat proces niet ontkennen. Maar ook de inwoners van Afrika moeten hun verantwoordelijkheid op zich nemen. Vorige week leidde ik een debat over corruptie en governance betrekkening hebbend op Kameroen. Dat is het moderne ontwikkelingsdebat. Met houthandelaar Wijma, met houtgebruiker Rijkswaterstaat, met Amnesty International. Wat behoren alle spelers in de keten van het dorpje in Kameroen tot aan de Nederlands consument te doen? Waarom importeren wij zoveel hout? Waarom importeren wij nog hout dat geen betrouwbaar keurmerk heeft? Waar komen de opbrengsten van die houtkap terecht? Wat doet de Kameroenese overheid met die opbrengsten uit de houtkap? Worden die aangewend ten goede van de bevolking? Hoe staat het in Kameroen met de vrijheid van meningsuiting?Twee jaar geleden heb ik in een boekje geschreven: ‘Ik en de wereld, de wereld en ik’ waar de kwestie van het onevenredige beslag dat de rijke landen op de voorraden van de wereld leggen, het belangrijkste thema is.De ontwikkelingsvraag is, opnieuw, een opgave waar we thuis het beste aan kunnen werken, zo is mijn opvatting.  Met name door deze opvatting ben ik zelf wat meer ontspannen in de discussie over ontwikkelingssamenwerking komen te staan. Ontwikkelingssamenwerking niet effectief? Kijk eens naar je eigen. Is ons klimaatbeleid zo effectief?

In 2000 heb ik eens voorgesteld om eenderde van het budget voor ontwikkelingssamenwerking in Nederland te besteden in het belang van derdewereldlanden. Bijvoorbeeld aan een leger mensenrechtenadvocaten, aan een deskundiger buitenlands handelsbeleid en ontwikkelingsbeleid. Aan het op grote schaal gebruiken van kleinschalige energie-opwekkingstechnologie, zodat we geen verouderde en verspillende technieken exporteren naar ontwikkelingslanden. En nu zou ik eraan toevoegen: om die keten van verantwoordelijkheid gezond te maken. Van de katoenboer tot de spijkerbroek, van de cacaoboon tot de bonbon.Ik heb niet anders meegemaakt dan dat ontwikkelingssamenwerking periodiek onder schot wordt genomen. Ik heb er zelf altijd aan meegedaan.

Mijn adagium tijdens mijn hoofdredacteurschap van onzeWereld was, dat wij moesten zorgen voor de kritiek op het functioneren van ontwikkelingssamenwerking en niet De Telegraaf. Discussie is noodzakelijk. Er is in de ontwikkelingswereld altijd veel geleerd van fouten en onvolkomenheden.  Ik heb heel wat sectoren leren kennen, maar als er één sector is die zichzelf evalueert en die lessen leert van de eigen praktijk, is het wel ontwikkelingsamenwerking. Met vallen en opstaan.

Het bestaan van plaatselijke derdewereldgroepen die soms ook domme dingen doen, is een onverbrekelijk onderdeel van dat leerproces. De discussie is soms ruw. Het is noodzakelijk onderscheid te maken tussen de verschillende soorten hulp en de verschillende spelers die er bij betrokken zijn. Noodhulp is iets anders dan hulp via particuliere organisaties, zoals Oxfam-Novib. Samenwerking via VN-organisaties is wat anders dan samenwerking via plaatselijke groepen zoals de derde wereldgroep Soest. Wat alle vormen van hulp en samenwerking bedreigt is dat ze een doekje voor het bloeden zijn waarmee de noodzaak van veranderingen in de structuur van de verhoudingen tussen rijk en arm, wordt verdoezeld. Een schaamlap voor het falen van de politiek, van de internationale rechtsorde. Oke, maar dan?Alleen wie bezig is met het helpen van mensen in hun strijd om het bestaan, kan in solidariteit zicht krijgen op de onderliggende problemen en het onderliggend onrecht.Noodhulporganisaties moeten zich ook druk maken over de oorzaken van de door mensen veroorzaakte rampen.Lokale derdewereldgroepen moeten zich ook druk maken over eerlijke handel.Het steunen van projecten door de Derde Wereldgroep is geen vervanging van het je politiek inzetten voor een rechtvaardige wereld. Het maakt me juist bewust van het grote belang van een rechtsorde, nationaal en internationaal, die mensen beschermt, van een overheid die zorgt voor onderwijs en gezondheidszorg, van een financieel-economisch stelsel dat gericht is op de behoeften van velen en niet op de hebzucht van enkelen. Er blijft dus altijd werk aan de winkel.

Op naar de volgende 25 jaar. <