Archief
FEESTREDE: 25 JAAR DERDE WERELDGROEP SOEST
Van mijn kant ook mijn hartelijke felicitaties aan de Derde Wereldgroep Soest. Ook wil ik al die mensen in de derde wereld feliciteren die in de loop van de jaren hebben geprofiteerd van jullie werk. Zelf maakte ik afgelopen jaar weer van dichtbij mee hoeveel dit werk kan betekenen toen ik bemiddelde voor een oude vriend in Mali die een technische school bouwt. Met € 2500 euro van de Derde Wereldgroep Soest, die werd verdubbeld door Impulsis, werd een goede basis gelegd voor de in totaal € 36.000 die inmiddels is opgehaald.

Ik hou mijn feestrede aan de hand van mijn persoonlijke betrokkenheid bij ontwikkelingssamenwerking en hoop dat u daarin iets zal herkennen van tijdgeest en thematiek.
Oprichting
Dus bezocht ik vijftien jaar geleden na tien jaar het project in Toma. Ik citeer uit die reportage:
'De sfeer in de dolo-cabaretten, de plaatsen waar bier wordt geschonken, gemaakt van lokaal verbouwde gierst, is van dezelfde vrolijkheid als eertijds. Alleen ziet het nu voor het cabaret blauw van de fietsen. En de houtovens waarop de bierpotten drie dagen staan te koken, hebben een gesloten vorm. De vrouwen hebben de helft minder hout nodig. Tien jaar geleden werd er op gestudeerd hoe dat moest. Er verschenen rapporten en er werd over vergaderd. Als ik blij verrast de houtovens bekijk, reageren de omstanders nauwelijks. Natuurlijk, er worden cursussen gegeven waar je de ovens kunt leren bouwen. Uiteraard.
Ivoorkust
In de reportage beschrijf ik ook mijn eerste schreden op het pad van de ontwikkelingssamenwerking:
‘Toen ik nog maar net 21 was, januari 1969, had ik er drie maanden opleiding opzitten aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam: ik ging met SNV, een nog jonge uitzendorganisatie, als Nederlands vrijwilliger naar Ivoorkust, West-Afrika. Voor mij begon het leven. Weg van huis, allemaal nieuwe ervaringen in een vreemd land, en nog buitengewoon nuttig en nobel werk ook. Project: volkswoningbouw, gefinancierd door onder andere de Wereldbank. Ik ging naar afgelegen dorpen toe en vroeg of men er een groep wilde vormen om geld te lenen voor woningbouw. Hier en daar had ik succes, het meest in het dorp Piandrou, waar de foto werd gemaakt die later op het informatieboekje voor lagere-schooljeugd zou prijken: ‘Jongeren helpen arme landen’. Toen ik er twee jaar had opzitten, waren de huizen in Piandrou half afgebouwd. Twaalf jaar later ben ik teruggegaan. Er was geen steen meer toegevoegd aan de kale opstaande muren. De eigen bijdrage van de bewoners voor de leningen was door een jonge Ivoriaan op rekening van een politieschool in België gestort. Deze ambtenaar van volkshuisvesting wilde bij nader inzien toch liever de voetsporen van James Bond drukken. Dat de eigen bijdragen in Piandrou zo makkelijk waren ingezameld, was mede een gevolg van mijn blanke huid.
Ik vervolgde de reportage:
‘Wat de Ivorianen ook aan mij hebben gehad; ik werd er twee jaar ouder en iets wijzer. En met mij de Nederlandse publieke opinie. olgens de brochure ‘Jongeren helpen arme landen’ van begin jaren zeventig telde de wereld drie miljard inwoners en 27 rijke landen. ‘De rijke landen moeten de arme landen leren hun eigen samenleving tot ontwikkeling te brengen. De hulp van de rijke aan de arme landen die erop gericht is dit doel te bereiken, heet ontwikkelingshulp.’ Al heel verantwoord en subtiel geformuleerd. Maar dat de rijken de armen iets leren, was kennelijk onomstreden.’
Het eind van de reportage, nog steeds vijftien jaar geleden, probeer ik de balans op te maken:
‘Het laatste stukje van de terugreis gaat per trein vanuit Brussel. Als het langzaam licht wordt, verandert België in Nederland, aangeharkt en wel. Je ziet haast geen mens; Nederland is per auto onderweg. Overal ligt bouwwerken, bruggen, boten, wegen. De ene bouwstijl naast de andere. Ondanks het jaargetijde toch overal kleur, zowel in het landschap als in de dorpen en steden.
En helemaal aan het slot van de reportage schreef ik:
'Vijfentwintig jaar geleden ging ik de problemen in Afrika helpen oplossen. Nu begin ik aan een nieuwe baan als directeur van het Platform voor Duurzame Ontwikkeling. "Je blijft dus met Afrika bezig", zeggen veel mensen bij het horen van het woordje ontwikkeling. Maar dit Platform gaat vooral over de eigen Nederlandse samenleving, over de welvarende landen die een onevenredig deel van de milieuruimte in de wereld gebruiken. Verdelen wat we hebben, nu en in de toekomst. En dat ontwikkelingswerk moet thuis gedaan worden.’
Duurzaam
Een tussenbalans, want we zijn nu vijftien jaar verder. Wat is er intussen gebeurd? Het idee van duurzame ontwikkeling dat ik in 1993 ging promoten in Nederland is meer dan ingeburgerd. Grote ondernemingen adverteren ermee. Het duurzaamheididee zit nu wel tussen de oren van iedereen; maar hoe maak je het waar in de structuren van de maatschappij? In die zin zijn wij ook een ontwikkelingsland. Zijn wij in staat onze scheef gegroeide consumptiesamenleving rechtvaardig en toekomstbestendig te maken? Wij ervaren dat er geen makkelijk antwoorden zijn. De bewustwording is geslaagd, maar nu de praktijk nog.
Daarmee zijn we duidelijk op gelijk niveau aangekomen met die arme landen en die arme mensen die we al decennia willen helpen. Gelijkwaardigheid in de ontwikkelingssamenwerking is essentieel. En wederkerigheid. Ontwikkelingssamenwerking betekent dat beide partijen in de relatie zich inspannen om hun zaakjes op orde te krijgen. Maar vanzelfsprekend is dat niet.
Ter illustratie:
Ik zal nooit zeggen niet dat wij rijken de schuld dragen van armoede en onderontwikkeling. Zo eenvoudig is het niet. Wel moeten we onze verantwoordelijkheid in dat proces niet ontkennen.
In 2000 heb ik eens voorgesteld om eenderde van het budget voor ontwikkelingssamenwerking in Nederland te besteden in het belang van derdewereldlanden. Bijvoorbeeld aan een leger mensenrechtenadvocaten, aan een deskundiger buitenlands handelsbeleid en ontwikkelingsbeleid. Aan het op grote schaal gebruiken van kleinschalige energie-opwekkingstechnologie, zodat we geen verouderde en verspillende technieken exporteren naar ontwikkelingslanden. En nu zou ik eraan toevoegen: om die keten van verantwoordelijkheid gezond te maken. Van de katoenboer tot de spijkerbroek, van de cacaoboon tot de bonbon.Ik heb niet anders meegemaakt dan dat ontwikkelingssamenwerking periodiek onder schot wordt genomen. Ik heb er zelf altijd aan meegedaan.
Mijn adagium tijdens mijn hoofdredacteurschap van onzeWereld was, dat wij moesten zorgen voor de kritiek op het functioneren van ontwikkelingssamenwerking en niet De Telegraaf. Discussie is noodzakelijk. Er is in de ontwikkelingswereld altijd veel geleerd van fouten en onvolkomenheden. Ik heb heel wat sectoren leren kennen, maar als er één sector is die zichzelf evalueert en die lessen leert van de eigen praktijk, is het wel ontwikkelingsamenwerking. Met vallen en opstaan.
Het bestaan van plaatselijke derdewereldgroepen die soms ook domme dingen doen, is een onverbrekelijk onderdeel van dat leerproces.Op naar de volgende 25 jaar.